Geschiedenis van de Stellingwerven en Noordwest Overijssel (Steenwijkerland)

Historische feiten, wetenswaardigheden en analyses over de vroegste tijden tot heden



Grondbezit in de achttiende eeuw

Zoals we bij grondbezit in de middeleeuwen konden zien was een groot deel van de grond in handen van groot-grondbezitters en de katholieke kerk. Faber concludeert (1) dat evenals in onze tijd, aan het begin van de 16e eeuw in Friesland zeer veel pacht voorkwam. Een aanzienlijk deel van de verpachte grond was destijds in handen van de adel en de kloosters. De grondgebruikers, die zelf eigenaar waren, vormden vooral in de kleigebieden een kleine minderheid van het totale aantal grondgebruikers; in de zand- en veenstreken lag hun percentage in het algemeen hoger. Een moeilijkheid is de definiering van het begrip pachter. Men zou kunnen zeggen, dat de gebruiker die de helft of meer van de totale huurwaarde aan derden moest afstaan in de vorm van pacht, grondrente, "eeuwige delen" e.d is gerekend tot de pachters, een gebruiker, die minder dan de helft moest afstaan, tot de eigenaars. De pastoors worden gerekend tot de eigenaars.

Door Algra is erop gewezen, dat onze huidige begrippen eigendom en pacht niet zonder meer toepasbaar zijn op de situatie aan het begin van de 16e eeuw, toen de romeins-rechtelijke verhoudingen nog lang niet algemeen waren doorgedrongen. (2)

Inderdaad moet hiermee rekening worden gehouden met de beoordeling van het hier geschetste beeld van de eigendomsverhoudingen. (3) In feite is dat beeld economisch bepaald. Immers, economisch maakte het niets uit of de betalingen die de landgebruiker moest doen, de benaming "pacht" dan wel "grondrente" etc hadden. Voor de juridische en sociale positie van de landgebruiker maakte het echter wel degelijk uit, of hij pachter was met een contract voor een beperkt aantal jaren dan wel dat of hij een langdurend gebruikersrecht had met de verplichting tot periodieke betalingen en/of andere prestaties.

Na de middeleeuwen ontstond er een groep protestantse grootgrondbezitters die het bestuur in de zeventiende en achttiende eeuw in handen had. (protestantse regenten) De katholieke kerk hield steeds minder eigendom over. Over de ontwikkeling in de 16e en 17e eeuw is echter weinig bekend. Er kan worden gezegd dat er een verschuiving in de eigendomsverhoudingen is opgetreden toen na de Reformatie de overheid de kloostergoederen eerst confiskeerde en deze vervolgens, vooral in de jaren 1638-1640, te gelde maakte door verkoop aan partikulieren. De kopers kwamen voornamelijk uit kringen van de adel en andere aanzienlijken. (4) Vanaf 1640 kan worden gezegd dat de helft van de kloostergoederen bij adel en regenten terecht kwam en 30% bij de gegoede burgerij. Slechts 5% is toegevallen aan de gebruikers. Wel wordt de ontwikkeling, waarbij er veel pachters waren en weinig gebruikers/eigenaars tijdens de reformatie versterkt voortgezet. (5)

Wanneer tijdens de reformatie moeilijkheden ontstaan over het gebruik en het bezit van goederen, die eerst aan de kerk hadden toebehoort, blijken reeds verschillende protestantse boeren/grondbezitters zich de bestuursfuncties te hebben toegeeigend, en als Stelling of een van zijn medewerkers de functies te benutten om zich de bezittingen van de katholieke kerk toe te eigenen, zonder dat de Staten van Friesland of enig ander bestuurslichaam van de overheid controle kon uitoefenen.

Toen de Staten in 1580 de kant van de Republiek kozen hadden ze bij resolutie van 30-3-1580 de magistraatspersonen opdracht gegeven, toezicht te houden op de kerkelijke goederen, die de katholieken waren ontnomen. Maar velen hadden een zeer vreemde opvatting over dit "toezicht". Sommige boeren en grondbezitters hadden goederen, huizen en rechten, die zij vroeger van kerken en kloosters gepacht hadden in eigendom gekregen. Vooral de rijkere boeren hadden de landerijen voor weinig geld naar zich toegetrokken, of voor weinig geld gehuurd. Kontrole op het landbezit was vaak onmogelijk, omdat de geestelijken bij hun vlucht de registers hadden meegenomen, zodat de onrechtmatige eigenaars rustig konden volhouden, dat zij het land al jaren in eigendom hadden of al jaren voor een bepaalde prijs hadden gehuurd. Het is geen toeval, zegt Lourens, dat voor vele landerijen de reeks van bekende eigenaars met 1580/1581 aanvangt. (6) Vooral in Ooststellingwerf schijnt men wel zeer wonderlijk met de kerkelijke bezittingen omgegaan te zijn. De overheid probeerde maatregelen tegen de misstanden te nemen, maar dat lukte niet erg. Eerst kwam er een waarschuwing.(7) Daarna kwamen er reeksen van waarschuwingen. (8) Nog in 1609 werden er commissarissen van toezicht benoemd. En in 1633 zijn er nog meningsverschillen tussen partikuliere huiseigenaren en dominees over sommige pastorielanden, zoals 4 september van dat jaar in Oldeberkoop.

Deze ontwikkelingen hangen ook samen met het bestuurssysteem in Friesland. In de loop van de eerste helft van de 17e eeuw werd het stemrecht in kerkelijke en overheidsxzaken verbonden aan de eigendom van in het stemregister geplaatste boerderijen. In totaal waren er ongeveer 10.000 stemmen. De waarde van de boerderijen voor de eigenaren werd dus niet alleen bepaald door het financiele rendement in de vorm van pacht, doch tevens door de politieke macht en de beschikkingsmacht over de overheidsambten, die met behulp van het stemrecht konden worden uitgeoefend.(9) Als belangengroep, familie of persoonlijk moest men zoveel stemmen hebben, dat men de meerrderheid had in grietenij of dorp. Hierdoor is het opkopen van stemndragende plaatsen erg gestimuleerd. Door dit alles is de verhouding tussen eigendom en pacht nog verder verschoven. Vooral in die grietenijen waar in 1640 het percentage gebruikers-eigenaars nog betrekkelijk hoog was, is het in de tweede helft van de 17e eeuw sterk gedaald.(10) De overdracht van grond van eigenerfde boeren aan regenten is bovendien in de hand gewerkt door de slechte economische postie waarin de landbouw na ca 1665 kwam te verkeren. De druk op de prijzen van agrarische producten en de stijging van het kostenpeil, voornamelijk door verhoging van belastingen en dijklasten, dwongen menige eigenerfde boer tot het verkopen van zijn land (11)

De situatie in de Westhoek van Weststellingwerf.

Maar in Spanga en verschillende andere Stellingwerfse dorpen bleef de grond voor een groot gedeelte in handen van katholieke groot-grondbezitters. Veel namen van grondbezittersfamilies, die we in de late middeleeuwen al tegenkomen in de archieven van Kampen vinden we ook weer terug in de stemcohieren van 1698. Dit is het eerste historische document, waarin we een totaal-overzicht krijgen van het grondbezit in Spanga, Scherpenzeel, Nijetrijne en Munnekeburen. Naast de namen van voornamelijk katholieke families zoals Vos, Beenen, Snoek, Valken, Foppen en Wijn vinden we ook namen van Friese regentenfamilies zoals Frankena, Elias Wigeri, secretaris van de grietenij, Andringa en Barels, die wellicht in het bezit van het land is gekomen door zijn huwelijk met de Overijsselsche patriciersdochter Barbara Ketel. Aernt Barels is een voorvader van de familie Willinghe, die in de 18e eeuw ook land in Spanga in bezit heeft. In 1787 verkoopt Ludolph Willinghe een gedeelte van zijn land in Spanga aan Harmen Yacobs. De familie Willinghe beschikte in deze tijd overigens ook over de opbrengsten van de tol bij Slijkenburg. In de 18e eeuw was de grond in bijvoorbeeld het dorp Spanga voor een groot gedeelte in handen van overwegend katholieke grootgrondbezitters, de meerderheid van de boeren in dit gebied was pachter. Een belangrijke familie van groot-grondbezitters was de familie Spanga, die in de achttiende eeuw in de mannelijke lijn uitgestorven is.

Overigens blijkt uit de stemcohieren, dat er een kleine groep boeren was, die zelf grond in bezit had. Er waren 8 van deze gelukkigen.

In de Franse tijd omstreeks 1800 en tijdens de veenderijen zijn er nieuwe ontwikkelingen. Door de veenderijen verdienden pachtboeren en verveners geld om land en boerderijen te kopen en in de Franse tijd verloren de regenten hun greep op het bestuur en verdween de noodzaak, veel land in bezit te hebben om bestuursfuncties te kunnen uitoefenen. Veel groot-grond bezitters verkopen omstreeks 1800 een deel van hun bezit.

Bij dit artikel is gebruik gemaakt van de volgende boeken:

J. Faber- Drie eeuwen Friesland. Economische en Sociale ontwikkelingen van 1500 tot 1800. Wageningen 1972
J.J. Spahr van der Hoek met medewerking van Dr O. Postma- Geschiedenis van de Friese landbouw. Twee delen. Uitgegeven door de Friesche Maatschappij van landbouw t.g.v. haar honderdjarig bestaan in 1952.

(1) Faber 1972 blz 216
(2) Faber 1972 blz 216
(3) Faber 1972 blz 217
(4) Zie ook Spahr van der Hoek 1952, blz 170, Encyclopedie van Friesland blz 412, Kalma om Gysbert Japiks hinne blz 48.
(5) Faber 1972 blz 217
(6) Lourens 1880 deel IV Kerkelijke goederen blz 147
(7) Charterboek van Friesland 1768, 14-4-1580 Ch deel IV 148/149
(8) Charterboek van Friesland 1768, CH deel IV 314, 315, 455, 711, 724, 725
(9) Faber 1972 blz 218
(10) Faber 1972 blz 218
(11) Faber 1972 blz 219

samenstelling tekst en lay out pagina:
Piet van der Lende