vv

 

Veldnamen en de veenderijen in de 18de en 19de eeuw

   

Aan het einde van de 18de eeuw is er in Friesland een explosie van activiteiten in de veenderijen. Daarvoor werd er al wel turf gestoken in het laagveengebied, maar slechts op kleine schaal.

In Oudetrijne vinden we in de 17de en 18de eeuw de zogenaamde halingen, drassig land dat was ontstaan toen na het weggraven van de bovenste laag veen de plassen die op die manier waren ontstaan weer dichtgroeiden en ge­schikt werden gemaakt voor hooiproductie. In 1777 wordt gespro­ken over halin­gen, groot ongeveer drie mad, gelegen in no. 32 in Oudetrijne: 'Jan Klaassen wonende te Spanga en Barteld Claassen te Scher­penzeel bekennen en verklaren vercogt, gecedeert en in waren eigendom overgedragen te hebben, sulks doende mit deesen aan onsen suster Stijntje Klaassen, gesterkt met haar man Harmen Jacobs wonende te Nijetrijne onse geregte vijfagste parten van seeker stuk land of halingen groot ongeveer drie mad gelegen in no. 32 in Oldetrijne de eerstge­noemde voor 3/8 en de laatst­genoemde voor 2/8 behoren­de, mande­lig met de kopers die de overige 3/8 parten eigen is, zijnde vrij van floreen, voorts sodanig ons enigsints compe­teert, en aan de copers als mandelige ten volle is bekend...' [1]

Wellicht gaat het bij de­ze halingen om land in gemeenschappelijk bezit, waar de dorpsbewo­ners turf mochten steken. Maar mandelig land wijst niet altijd op oude vormen van gemeenschap­pe­lijk ge­bruik. Gemeenschappe­lijk ge­bruik en bezit van grond kan ook door vererving zijn ontstaan, waarbij men meerdere erfge­namen zowel de goede als de slechte grond wilde laten gebrui­ken. Cromp­voets noemt haling of halling als benaming van sommige stukken land in Noord-Holland. Waarschijnlijk is halling ontstaan uit halfdeling. Een halling was ook wel een walletje niet vergraven veen als waterkering tussen twee veenputten. [2]

Helomavaart

 

De turfproductie in de latere Grote Veenpolder van Weststellingwerf komt echter pas aan het begin van de 19de eeuw goed op gang. Een van de grotere veenbazen die in de 18de eeuw actief was, was Nicolaas van Heloma. De Staten van Friesland gaven deze vervener in 1748 toestemming een vaart te laten graven van de Tjonger naar de Linde, als onderdeel van een stelsel van vaarten en bokslo­ten waarlangs de te vergraven turf kon worden afgevoerd. De aanleg van de vaart werd echter vertraagd; pas in 1775 schijnt hij klaar te zijn. In de vaart werden een schut­sluis, de Helomasluis en een keersluis, de Helomasas, gebouwd. In 1834 en 1875 werden onderhouds- werkzaamheden uitgevoerd, waarbij de Helomasluis werd vernieuwd. [3]

Het feit dat er een tijdlang turf gestoken is in de Grote Veenpolder, komt in vele veldnamen tot uiting. Op de Langelille- zuid lag het Turfsluis­je. Het lag tegen­over de Bloemkamp en omge­ving. Vanuit de veenderijen in dit gebied kon men de turf per boot op de Tjonger brengen. Er was vaak ruzie over wie er het eerst door het sluisje mocht. Aan de Lan­gelille vinden we ook de Turfvaart. Deze vaart liep vanaf de Langelilleweg naar de erachter gelegen veende­rijen van weleer. Er zijn veel van dergelijke turfvaarten. In Munnekeburen loopt er een van de Grintweg naar de Gracht, die de vaart van Ouwe Thijs werd genoemd. Er is nu weinig meer van over vanwege de ontgin­ningen. De naam komt van een inwoner ter plekke. De Olde Vaart ligt precies op de grens tussen Nijetrijne en Spanga. Hij begint bij een Opslag aan de Linde en gaat over in de Nijetrijnstervaart. Via deze vaart konden goederen naar de Linde worden vervoerd. Van de Nijetrijnster­vaart is weinig overgebleven: hij werd gedempt en nu loopt de Pieter Stuyvesant­weg erover.

Benamingen voor vaarten komen we veel tegen, bijvoorbeeld in 1901: 'Een strook aan de oost­kant van de Nieuwe Vaart tegen het eigendom van de heer Reinders vanaf de Dwarsvaart tot de Scheene'. [4]

Veel fami­lies van veenarbeiders uit Overijssel gingen met de verplaatsing van de veenderijen mee; men vestigde zich dus in Friesland. [5]

 

familienamen

 

Verschillende namen van families uit Giethoorn en omgeving die naar Friesland verhuisden, vinden we ook terug in veld­namen. In 1860 doen de verveners Berend J. Dragt en Berend Lampe afstand van het eigendom van een vaart, lo­pende uit de Scheene naar de Ring­sloot bij de polderdijk [6] . Bedoelde vaart werd de Lampevaart genoemd, naar Berend Lampe. Andere veldnamen waarin de naam van deze vervener te herkennen is, zijn de Lampepolder, aan de Lampe­vaart en de Scheene, en de Lampebrogge, die over de Lampe­vaart lag.

De naam van Berend J. Dragt komt terug in de aanduiding van een stuk land: Berensdragt.

In Spanga liggen Kemme's Gatten [7] , zo genoemd naar de vervener Kemme, afkomstig uit Duitsland. Dit was in de jaren dertig geheel open water, nadat het was uit­geveend. Het was een belangrijk viswater, totdat door nieuwe afwateringsmethoden alle trekgaten en pollen droog kwamen te liggen. De vervener Kemme werd ook vernoemd bij de Kemmevaart, die in Scherpenzeel vanaf de Grintweg naar de Gracht liep. Deze vaart werd ook wel Lijkvaart genoemd. Het achterste deel van deze vaart is tijdens het ontginnen verval­len.

Uit­geveende petgaten, meestal kortweg gat of gaten genoemd, kregen vaak speciale namen. Zo was er voor de ontgin­ning in Spanga tussen de huidige Pieter Stuyvesantweg en de Nijeweg een plas die het Wijde Gat (Wiede Gat) werd genoemd.

Zoals we bij de behandeling van paden en wegen hebben gezien, liep hier een binnenpad langs dat de Lange Planken genoemd werd. Over het Wiede Gat deden allerlei verhalen de ronde. 'Et spoekte wel es in et Wiede Gat.' Naar spoken verwijst ook de naam het Spookhekke, in Langelille-noord aan de Gracht. Het was een groot donker hek, waar het volgens veel mensen 's nachts spookte. In Scherpenzeel achter het Voetpad lag het Tjallegat. Dit gebied is niet opnieuw ontgonnen, en dus nog steeds een veen­plas. De naam komt van een vrouw die Tjalle heette en die vlak bij deze waterplas woonde. Op deze wateren werden hard­rijde­rijen gehou­den door een van de ijsclubs van Scherpen­zeel, die De IJs­beer heette. De andere ijsclub heette de Har­monie.

In Spanga vinden we de Greverije, ook een naam die naar de veenderijen verwijst. Dit is een flink gebied ten westen van de Smalle Menninge. Het is nu weer weiland. Verder lag in Scherpenzeel de Schimmelgraverij.

In de Veenpolde­rrevue [8] wordt een be­schrij­ving gege­ven van de veen­polder halverwege de 19de eeuw. 'Veel bui­tenwo­nen­de eigena­ren verkoch­ten het veen van hun land aan de veen­lie­den, zo noemden ze in die tijd de veenba­zen. Naar de grote steden, vooral Amsterdam, gingen schepen vol turf. Het werd natuurlijk druk bij de Grachtsluis, als de schippers kwamen laden en de bokken met turf uit de veenderij de Gracht opvoeren. De vervening bracht heel wat drukte in de pol­der. Er kwamen turfschuren bij de Gracht­sluis en overal in het land en aan de Gracht kwamen de tenten voor de turfmakers en de keten voor de trekkers. Machi­nes waren er nog niet en dus moest alles met de hand gebeuren. In het voorjaar, als het werk begon, kwamen overal de baggelaars en mengers vandaan om hier in de trekkerij te werken.'

Deze losse arbeiders namen hun eigen gewoonten mee. Zo hadden ze de gewoon­te in het voor­jaar te gaan staken om een hoger loon te bedingen. Ook maakten ze allerlei afspraken over de organisatie van het werk en ze zongen allerlei liede­ren. Verschillende veldnamen herinneren nog aan de aan­wezigheid van deze losse arbeiders. Op de Langelille ligt een stuk land dat Kommer en Geklag heet. Het is verveend land, dat nu is ingepolderd. De werkploeg van losse arbeiders zong zoals gezegd tijdens het werk allerlei liederen. In een van die liederen kwam in het refrein steeds de uitdrukking Kommer en Geklag voor. Dit werd vervolgens de aanduiding voor een van de stuk­ken land waar men werkte.

Zoals gezegd, werden de woningen van de losse veenarbeiders keten of tenten genoemd. In Langelille vinden we het Tenteperceel. Dit was een stuk land waar vroeger een turfmakerswoning heeft gestaan. In Nijetrij­ne vinden we de Tentepolle. Ook hier stond vroeger een woning, op een zandkop. Nu staat er een schuur van Staats­bosbe­heer, met dezelfde naam.

De losse veenar­bei­ders die in het voorjaar in de veenderijen kwamen werken kwamen vaak uit Duitsland. Na het seizoenwerk in het veen gingen ze wel bij de boeren gras maaien en hooien. Men noemde hen Poepen. In Spanga ligt het Poepestok, aan de Nieuweweg, tussen de Gracht en Scherpen­zeel.

Tussen de losse veenarbeiders ontstonden vaak vecht­partijen, en zoals gezegd, staakten ze bijna ieder jaar wel om een hoger loon bij de veenbazen te bedingen. Dit bracht de bewo­ners van de Veenpol­der ertoe, een gedeelte van het land aan weerszijden van de Gracht waar veel losse ar­beiders bivakkeer­den, Het Lombok te noemen. In de 19de eeuw werd er op het Indonesische Lombok ook nogal eens gevoch­ten, vandaar de naam.

Ook onder Noordwolde vinden we een streek die Lombok genoemd werd. In Scherpenzeel vinden we aan de Nije Weg ten noor­den van de Pieter Stuyvesantweg een gebied dat Siberië werd genoemd. Deze naam verwijst naar onherbergzame streken, waar het niet pluis was.

 

terminologie in de veenderij

 

In het navolgende zal ik allerlei termen uit de veenderij behandelen, waarvan ik er veel in verkoopboekjes en koopakten uit de 19de eeuw tegenkwam.

'Hagen, riet en water, gelegen tussen de Gracht en den straat­weg te Scherpenzeel'. 'Rietland en water met een haag hooi­land'.

Een haag was een smalle, overgebleven veenstrook tussen uitge­veende petgaten. Een haag of kraag was ook wel een veen­rand van een boerenkuil in het veen. Deze laatste betekenis is een op de situatie toegepaste betekenis van een heining tot bescherming of bepaling van een stuk land. [9]

'Weiland zuidwaarts aanvolgende, strekkende ten noorden uit de kielspitten, belendende ten noorden perc. 3, ten oosten J.P. de Vries en perc 7, kad. bekend no 115 deels'.

Een kielspit is een spit in de vorm van een kiel, bijvoorbeeld wanneer men een diepe greppel maakt. Kielspitten is het door middel van een greppel in heide afbakenen van grond, om te bepalen hoever men van zins is land te ontginnen. De grup is wigvormig. [10] Wanneer in de Groote Veenpolder over kielspitten wordt ge­sproken, gaat het mogelijk om een sloot of greppel die gegraven werd om het land dat verveend mocht worden af te scheiden van het land in de nabijheid van waterwegen en dijken dat niet verveend mocht worden.

De bewoners van de Westhoek spraken bij uitgeveende plassen vaak over kraggen. Een kragge is een aan vier zijden door ribben en zetwallen omgeven stuk moeras met riet, dat ontstaan is door de veende­rijen. Crompvoets geeft de betekenis 'zet­veld­strook': een smalle, door water omgeven strook land. [11]

Toen aan het einde van de 18de eeuw de verveners uit Giethoorn naar Zuidoost-Friesland kwamen, introduceerden zij een nieuwe methode van vervenen, nl. het graven met de beugel. De Gietersen lieten de turf niet drogen op ribben en zetwallen, maar voerden het veen per boot af. Hierdoor ontstonden diepe waterplassen zonder ribben en zetwallen, die petgaten werden genoemd. Deze petgaten waren groter van oppervlak en dieper dan de in vroeger tijden uitgeveende landen, omdat het veen tot op grotere diepte werd weggehaald. De petgaten verlandden hierdoor minder snel en brachten gevaar van afslag en over­stro­mingen met zich mee, omdat er geen ribben waren die de golf­slag braken. Het woord petgat is synoniem aan putgat, veenkuil, put of holte in het veen, waaruit de turf wordt gegraven of gebaggerd. Het woord pet in petgat kan ook verwant zijn aan het Engelse peat 'veen', oudengels pet, pett, pete. Petgat betekent dan 'veengat'. [12]

Stroken grond tussen de petgaten die niet werd uitgeveend en waar de turf op te drogen werd gelegd, noemde men ribben. Men sprak ook wel van veenakker, legakker of zetveld. Het is een stuk veenland midden in het water. Ribbe wordt ook wel gedefinieerd als 'een smalle reep vast land, die men voorheen bij het uitvenen van het moerland liet staan tegen de aandrang van het water'.

Het woord trekgat heeft dezelfde betekenis als petgat: veenput, baggerput, waterplas door veen­afgraving ontstaan. [13] De Stellingwervers spreken over treg­gatten, zonder k.

Bij het vervenen waren de bovenste lagen onbruikbaar. Deze grond werd in sloten gestort, die na de vervening achterbleven als zogenaamde zetwallen. Net als op de ribben werd hierop de turf gedroogd.

'Een strookje grond ten noorden van den straatweg, belendende ten westen P. Veenhouwer en ten noorden in de slegge den heer Mr M. Mz van Heloma. Kad bek. no. 113 deels, groot ongeveer 0.06.87 ha.'

In verschillende dorpen komen we de benaming slegge tegen. Het was de algemene benaming voor een sloot, maar het kon ook een stuk land zijn. Zo werd in Elsloo een stuk land de Slegge genoemd (Ste­lling­werfs: de Sleie). Daar was De Slegge een niet geslecht stuk land met dobben en kuilen erin. Het nabij­gelegen land heette De Goorn. [14]

In de inventaris van het Veenpolderarchief van De Raad en Hagen staat (nr.232-234): 'stukken betreffende de aanleg c.q. verwijding en verdieping van de kanalen de Gracht, de Domsloot en de Scheene en van een aantal boksloten, al of niet gecom­bineerd met het leggen van bruggen.'

De bena­ming boksloot verwijst waarschijnlijk naar de bok. Dit was een bag­gerschuit, een platboomd vaartuig, waarmee turf ver­voerd werd. Het was een praam voor turfvervoer, een lage, platte schuit die getrokken of geduwd werd. [15] Boksloten waren dan sloten waardoor een bok kon varen.

Behalve van boksloten was er ook sprake van tochtsloten. [16] Een tochtsloot is een hoofdafvoersloot die het polderwater, aangevoerd door zij- en kavelsloten, naar een gemaal of een uitwateringssluis voert­. [17]

Bij turfsteken sprak men ook wel van een spit steken, spitten steken. In Nijetrijne lag het Spitte­stok. Het ligt achter een stuk land dat het Bouwstok­kien werd genoemd. Het is nu verveend land met hagen en turfwallen. In de Tweede Wereldoorlog werden hier veel spitten gestoken, natuurlijk zonder officiële toestemming.

  Bruggen

Oosterhoff zegt in de Veenpolderrevue: 'en dan waren er al­lemaal tenten en trekkers­keten en brugge­tjes en draaien aan de Gracht en in het land, want je moet rekenen, het was daar toen nog allemaal veende­rij'.

Veldnamen die verwijzen naar bruggen zijn er in overvloed.  Een algemene benaming voor land dat alleen via een brug bereikbaar was, is Broggestok. Zo ligt in Nijetrijne aan de Stuyvesantweg een stuk land dat deze naam droeg. Voor de Stuyv­esant­weg werd aangelegd was dit land alleen bereikbaar over een hoge brug die over de vaart lag.

Verder was er in Nijetrijne een perceel land waarover een menning liep die naar een boerderij aan de Lindedijk ging. In deze menning lag een hoge houten brug over de Nijetrijnster­vaart. Ook dit land werd het Broggestok genoemd. De bruggen werden hoog gebouwd, omdat er hoog opgeladen riet- en turfschepen onderdoor moesten varen.

Soms werden ook bruggen vernoemd naar hun eigenaar, bijv. in Nijetrijne het Brugje van Lampe of de Lampenbrogge. De heer Lampe was een vervener, naar wie ook de Lampevaart is genoemd (zie hiervoor).

Verder is er in dit dorp nog de Ale Bak­kersbrogge. Dit is een brug over de Scheene in de Kerkeweg te Nijetrijne. De brug werd genoemd naar een familie van rietdek­kers, die bij de brug woonde. De brug was vroeger van hout en afneembaar. In de tijd van de veenderijen, toen men al met machines werkte, moest de brug eraf voor het pas­seren van de veenmachine. Dit werd van tevoren bekend gemaakt in de Stel­lingwerver Courant. De hoge brug was lastig voor de passage van paard en wagen met zware vrachten.

In Spanga lag vroeger de Brogge van Lubbert. Lubbert was een man met een lange baard, die naast de brug woonde. De brug lag over de Domsloot. Ook het land bij deze brug, aan de westzijde van de Dom­sloot, werd het Brogges­tok genoemd.

In veel verkoopboekjes komen we de benaming Bart tegen.

'de kooper moet overnemen: het stel met barten voor ƒ26,-, het hek voor ƒ4,-, de ladder voor ƒ2,-, de tjasker­molen voor ƒ150,-, te zamen voor ƒ182,-'. [18]

Het woord bart kan verschillende betekenissen hebben: licht vervoer­baar brugdek of, vooral in Friesland benoorden Stellingwerf, opstap aan de waterkant, waterstoepje. Waarschijnlijk was in de Groote Veenpolder vooral de eerste betekenis van toepassing, want het water­stoepje werd stap genoemd. Een bart bestond uit twee balken, waarop een aantal plan­ken getimmerd was. Soms werden boven op die planken nog weer dwars­latjes getimmerd, om wanneer er koeien over moesten lopen, uitglijden te voorkomen. Een bart was vaak vrij zwaar, maar kon naar elders worden vervoerd om daar als brug­gedek dienst te doen.

Er lagen bijvoorbeeld houten barten over de Domsloot voor een boer aan de Lendediek die het recht had, over deze barten naar de bui­ten­weg in Spanga te gaan. In vroeger tijden stond bij deze barten een turfmakerswoning. Deze plaats werd dus aangeduid als De Barten.

Terugkomend op de benaming stap: in een verkoopboekje vond ik de volgende formulering. 'De kooper moet overnemen: het hek tegen perceel 2 en de stap bij de Kolk te zamen voor 11,-'.

De stap was een constructie van planken en paaltjes aan de oever van een sloot of kolk, waar het melkgerei en materiaal voor de productie van boter en kaas kon worden schoongemaakt. Men sprak ook wel van boenstap.

Een andere benaming voor een brug is draai. Uit een verkoopboekje: 'Bezwaart met vaart en overvaart naar en van de algemeene vaart en weg langs de vaart ten zuiden en over het erf en de barten ten behoeve van de achtergelegen percelen 8 en 9. Bezwaard met het houden en onderhouden van gedeelte van vaart en draai en barten over de algemene of Poldervaart'.­­­

In Nijetrijne vinden we een brug die De Draai genoemd werd ten oosten van de Kerkeweg. Deze draai lag over de Padsloot.

Maar bruggen konden nog andere namen hebben, bijv. vonder, zo blijkt uit de volgende citaten uit een verkoopboekje: 'Het brugje of de vonder tus­schen dit en vol­gende perceel behoort bij het volgende per­ceel'.

'Het brugje of de vonder welke thans den tuin met perceel 1 verbindt mag door den kooper van dit perceel worden weggenomen en behoort bij dit perceel'.

Een tille is oorspronkelijk een klein bruggetje over een sloot. Soms een enkele plank over een smal water. Later in sommige streken ook een brug over een breed water, hetzij van hout, hetzij van steen. [19] Men sprak bij de brug over de Sche­e­­ne in Spanga in de Spangahoekweg wel van de Spangetille. Brouwer geeft Spanger­tille op. Tegenwoordig wordt deze brug Spangebrogge genoemd. Ook dit is een hoge brug, om doorvaart van schepen mogelijk te maken.

Op de kaart van Eekhoff staan alleen al in de Wegsloot door Spanga zes zoge­naamde zetten getekend. [20] Ook dit zijn bruggen of losse barten.

We vinden deze benaming ook terug in het woord overzet. Een overzet was een plaats waar een soort pont regelmatig of op afroep over de rivier heen en weer voer. Er waren verschillende overzetten over de Linde en de Tjonger. Zo kon men bijvoorbeeld vanuit Spanga in Ossenzijl komen. 'Onze reed naar de weg in Spanga staat op de kaart van Eekhof aan­gegeven als voetpad. Het pad ging via de overzet over de Linde schuin door de Broeklanden naar Ossenzijl.' [21]

Verder was er halver­wege de Statendijk een overzet in de Tussenlinde naar de Overijsselse kant, met name naar de Kuunder­polle en naar een boerderij die op een grote terp stond.

 

  Piet van der Lende. Laatst gewijzigd 22-05-2011.

 



     [1] . Koopakte 9

     [2] . Crompvoets 1981, blz. 303

     [3] . Zie ook Lantinga 1995, blz. 35

     [4] . V.A.S. Nt geen nummer. Uit verkoopboekje van 1901.

     [5] . Kroes 1996

     [6] . De Raad en Hagen 1996, nr. 236

     [7] . V.A.S. Spa nr. 68, R. vd Sluis

     [9] . Oosterhoff 1945

     [10] . Crompvoets 1981, blz. 369-370

     [11] . Crompvoets 1981, blz. 239

     [12] . De Groot artikel 2

     [13] . Crompvoets 1981, blz. 239 en 287.

     [14] . V.A.S. El De Sleie/Slegge (Kastelein). 84

 

     [15] . Crompvoets 1981, blz. 242 en 353

     [16] . De Raad en Hagen 1996, blz. 44 nr 245

Stukken betreffende de aanleg van tochtsloten, met bijkomende werken, 1933.

     [17] . Zie ook Van Dale

     [18] . V.K.B. I perceel 16

 

     [19] . Crompvoets, blz. 361.

   [20] . Kaart van Eekhof, afgedrukt in Mol 1989

 

     [21] . V.A.S. Spa no 1A, D. Brouwer

 

samenstelling tekst en lay out pagina: Piet van der Lende