vv


Gewoonten en acties van arbeiders voor de opkomst van het socialisme

In het navolgende wordt ingegaan op de tradities en de sociale organisatie van veenarbeiders en grondwerkers zoals die in Nederland tot het begin van de 20e eeuw hebben bestaan. Het gaat daarbij om de volgende groepen in de 19e eeuw:

- arbeiders aan weg- en waterstaatkundige werken, zoals dijken, meest losse arbeiders, die in de 19e eeuw van project naar project trokken.

- Veenarbeiders, die weer kunnen worden onderverdeeld in losse veenarbeiders en turfmakers, die overigens ook met de vervening meetrokken.

- Seizoenarbeiders in de landbouw en andere takken van industrie, die met de landbouw verbonden waren. (hannekemaaiers, meekrapdelvers, koolzaaddorsers, etc.)

Deze seizoenarbeiders waren voor een deel afkomstig uit het buitenland, met name uit Duitsland. Omstreeks 1880 komen de Duitsers niet meer. Hoe was in het verloop van de tijd van de diverse werkzaamheden?

Voor de seizoenarbeiders in de bovengenoemde categorieën geldt, dat zij buiten de dorpsgemeenschap stonden op de plaats waar zij werkten. Zij vormden vaak geïsoleerde gemeenschappen met eigen mondeling overgeleverde regels en tradities die de onderlinge relaties regelden en die de verhouding met de werkgevers bepaalden. Soms waren zij nog wel verbonden met de dorpsgemeenschappen waaruit zij afkomstig waren, maar soms verdween deze binding en vormden de arbeiders permanente gemeenschappen op de plaats waar zij tewerk werden gesteld. Dit was bijvoorbeeld in de veenderijen het geval.

Semi-permanente gemeenschappen

Zowel in de veengebieden in Friesland, Groningen en Drente als in het Utrechts-hollandse veengebied vormden de veenarbeiders en wijkgravers een afzonderlijke groep, je zou kunnen zeggen een sociale laag in een gemeenschap waar zij zich gevestigd hadden. Ook losse arbeiders, die uit de streek zelf afkomstig waren, konden tot deze groep gaan behoren. Wat betreft de mondeling overgeleverde cultuur van deze seizoenarbeiders blijken er over heel Nederland overeenkomsten te bestaan. Gewoonten, die we aantreffen bij dijkwerkers in Zeeland komen ook voor in Groningen en Drente. (Bijvoorbeeld het trouwen over de puthaak). Dit was en gevolg van het feit, dat leden van deze gemeenschappen het hele land rondtrokken op zoek naar werk, zodat er veel contacten bestonden tussen bewoners van verschillende streken.

Dat er een mondeling overgeleverde cultuur bestond blijkt ook uit de liederen die door de seizoenarbeiders uit verschillende streken bij verschillende werkzaamheden werden gezongen. Daarbij blijkt, dat er geen scherpe grens te trekken valt. Verbonden met oorspronkelijke dorpsgemeenschappen, verbonden met gemeenschappen waar zij zich vestigden betekent beinvloeding door plaatselijke omstandigheden en geen scherpe grens met andere bevolkingsgroepen.

Beschrijving arbeidsverhoudingen

Algemene regels zijn moeilijk te geven. Hiervoor werd erop gewezen, dat het voornamelijk gaat om seizoenarbeid. Dit betekende tijdelijke arbeidsovereenkomsten, die jaarlijks eindigden en het volgend jaar weer begonnen. Ook de "vaste" arbeiders hadden een los kontrakt. Ze begonnen met werken voor een loonovereenkomst tot stand was gekomen. Enigzins boven deze groep van de seizoensarbeiders stonden de de arbeiders die op een of andere manier wel "vast" werk hadden, landarbeiders en turfmakers bijvoorbeeld.

Algemene regels op het gebied van arbeidsrelaties zijn dus moeilijk te geven. Plaatselijk geldende gewoonten waren van grote invloed. Zo bemoeide de overheid zich in de 18e en 19e eeuw met de produktie in de verschillende takken van nijverheid, maar de overheidsmaatregelen konden van plaats tot plaats verschillen. Toch zijn er in de verschillende takken van indusitrie wat betreft de seizoenarbeiders wel enkele overeenkomsten, die overal golden.

Er is een onderscheid tussen "losse" en "vaste" arbeiders voortvloeiend uit de hierarchie die ontstaat bij de taakverdeling in de produktie. Voorbeeld meekrapdelvers, veenarbeid, landarbeid, hannekemaaiers.

stakingen

Stakingen onder veenarbeiders komen al in de 17e en 18e eeuw voor. Ik geef hieronder enkele voorbeelden van stakingsacties uit de 18e eeuw. Veel is echter nog onbekend.

In de 17e eeuw horen we over onrust bij de verveningen in Diever, Leggelo en Smilde. W.H. Keikes vermeld, dat in april 1634 enkele kooplieden uit Amsterdam een bezoek brachten aan de veengraverijen aldaar. De kooplieden constateerden, dat er arbeiders waren die onrust stookten. Zij beklagen zich hierover bij de Drost van Drente.

Ook in de 18e eeuw zijn er stakingen. Dit blijkt bijvoorbeeld uit een plakkaat van 18 juni 1728, waarbij bij het graven van het diep te Pekela verboden wordt het "Levaay maken" en "stek roepen".

Verder is er een plakkaat van 3 mei 1721 tegen het verwekken van wanorde te Veendam en Wildervank door arbeiders die niet tevreden waren met het loon, dat door de gecommitteerden van de veenbazen werd vastgesteld.

In 1797 worden strafmaatregelen aangekondigd tegen veenarbeiders, die het werk staken en die met een lap of hemdrok aan een stok, lawaai makende, optrekken, daarbij op trommels slaande.

Stakingen kwamen in de 18e eeuw echter niet alleen voor in de veenderijen in Groningen en Friesland; ook bij de indijking op Zuid-Beveland in 1773 werd door de werklieden gestaakt. De geschiedschrijver vermeld, dat deze werklieden voor een groot deel uit Oost Friesland afkomstig waren.

Over de stakingen van veenarbeiders en grondwerkers in de 19e eeuw is meer bekend. We horen daarbij ook voortdurend, dat er arbeiders uit Duitsland bij betrokken zijn.

Algemeen beeld van de stakingen

Tiesing (blz 127) zegt, dat in Drente de werkstaking in de vroege morgenuren werd aangekondigd door een herhaald "geluid op de klompen". Men noemde dit "op de klompen blazen". (zie ook H.J. Prakke). Dit geluid werd ook wel voor andere doeleinden gebruikt, bijvoorbeeld bij aanhoudende regen werd "op de klompen geblazen" omdat men dan niet verder kon werken. Maar, zegt Tiesing, wanneer het geluid op maandagmorgen werd gehoord wist iedereen, dat het klompenblazen het begin van een staking betekende. Degenen die met klompenblazen waren begonnen trokken vervolgens door het veen, andere arbeiders meenemend. Men sprak in het noorden van Nederland bij het staken van "levay maken." Van der Molen suggereert dat we hierbij moeten denken aan het feit, dat de arbeiders gemeenschappelijk de lawei buiten werking stelden wanneer ze gingen staken. Met "Lawei" bedoelde men in hoogveenafgravingen een korf, die aan het uiteinde van een houten stok was gehangen. Deze houten stok zat weer vast aan een verticaal geplaatste paal. Het ophalen of neerlaten van de korf gaf begin- en eindtijd van de werktijden aan. De tochten door het veen werden in Friesland ook wel "bollejagen" genoemd. De stakers trokken in die provincie met een rode vlag door het veen, en riepen andere arbeiders op, zich bij de stoet aan te sluiten. Soms waren er werkwilligen, hetgeen wel eens tot gewelddadigheden leidde. De tochten door het veen of langs openbare werken hadden dus tot doel, dat meerdere groepen arbeiders zich aansloten en dat werkwilligen werden gedwongen te stoppen met werken. Na de tocht door het veen verzamelden de stakers zich op het zogenaamde appel, bijeenkomsten in de open lucht op strategische plaatsen in een dorp. Tijdens die bijeenkomsten werden een of meerdere voormannen gekozen, die voorstelden, bepaalde looneisen bij de werkgevers naar voren te brengen. Deze voorlieden werden wel "appelmeesters" genoemd. Na het appel trokken alle stakers naar de werkgevers. Deze werden een voor een bezocht, en de eisen werden naar voren gebracht. Vergaderden de werkgevers op een bepaalde plaats of hadden zij een vertegenwoordiger, dan trok men daar naartoe. Bij de onderhandelingen tussen de vertegenwoordigers van de stakers en de werkgevers waren vaak stakers aanwezig en van die aanwezigen ging vaak een grote dreiging uit. Tot de tachtiger jaren in de 19e eeuw, wanneer bv activisten van de S.D.B. zich met de onderhandelingen gaan bemoeien, hadden de vertegenwoordigers van de stakers weinig of geen speelruimte om te onderhandelen. Er werden eisen gesteld, en die moesten worden ingewilligd.

Tijdens de stakingsperiode werden op gezette tijden appels gehouden, waarbij men vaststelde, of er doorgestaakt moest worden of niet.

optochten

Tijdens de massale optochten trok men ook langs verschillende kroegen, waar flink wat drank werd ingenomen. De overheid beschouwde de verschillende stakingen als een verstoring van de openbare orde en er werd politie en marechaussee ingezet om de stakingen te breken en de leiders te arresteren.

Kerst Huisman constateert, dat het uitsteken van een vlag om het begin van een staking aan te geven rond 1880 algemeen gebruikelijk was, evenals het 'op de klompen blazen". Meestal had de vlag een rode kleur; vlaggen en doeken speelden een grote rol tijdens de optochten die men bij stakingen hield. Dit blijkt uit vele voorbeelden. Zo werd in 1845 in ter Idzard gestaakt. De staking begon, omdat de veenarbeiders uit hun tenten stokken staken, voorzien van vlaggen en rode wollen dassen. Dit sein werd uit andere trekkerstenten met gelijke seinen beantwoord. Dit was het teken voor het begin van de staking.

Een ander voorbeeld. Op 27 juli 1840 kwamen 200 polderwerkers bij elkaar die werkten aan de ontginning van de Haarlemmermeer. "Allen hadden rode linten aan het hoofd, een haak op de schouder en de groep was voorzien van een rode vlag".

Op 18 mei 1823 werd er gestaakt door de kanaalgravers die werkten aan het Noord-hollands kanaal. Nadat verschillende optochten zijn gehouden om te zorgen, dat zoveel mogelijk arbeiders zich bij d staking zouden aansluiten wilde men optrekken naar de keet van de aannemer op 27 mei. De optocht wordt als volgt beschreven: "Voorop loopt een poldergast in een blauwe militaire rok met glimmende koperen knopen, een sjako op het hoofd. Hij is gewapend met een lange stok waaraan een rode doek is vastgeknoopt. Het is Arie Boom. Achter dit vaandel wordt circus gespeeld. Twee lopen er krom met netten over het hoofd en wilgentakken aan het lijf. Ze worden met stokken voortgedreven door Arie Aarts, die tegen iedereen die het horen wil roept: "dit zijn mijn beren". Dan volgen een fluitist, een trommelaar en zelfs heeft iemand een viool meegenomen. En op hun muziek lopen wel 60 mensen mee schreeuwend en dansend. De meesten hebben hun gezicht zwart gemaakt".

Rode zakdoeken als vlag kwamen ook bij andere gelegenheden voor. Over de grote jaarmarkten in Drente wordt geschreven: "in het namiddaguur gaat de dorpsjeugd, die van heinde en ver in gezelschappen van 20 of 30 personen is samengestroomd, zich bij zang en dans, begeleid door strijkmuziek en krassende violen in de herbergen aan pret wijden. Komen zulke troepjes, zoo maakt dit op de kermisbezoekers eenen eigenaardigen indruk. De roode zakdoeken bij wijze van vlag aan een stok gebonden, die heen en weer zwaaien, zijn de symbolen der eendracht, waardoor de jeugd uit elk dorp zich voelt verbonden. Het luide gezang der aangekomenen wordt door de hoera's der reeds aanwezigen afgewisseld.

strijd om symbolen

Bij de grote stakingen in de 80-er jaren kreeg de rode vlag echter steeds meer een politieke betekenis. Hij werd het symbool van het socialisme. Activisten van de Sociaal-Democratische Bond en anderen gingen zich met de stakingen bemoeien. Tijdens de appels spraken zij de stakers toe zij vonden dat er tijdens de optochten bij een staking geen sterke drank meer geschonken moest worden en dat men zich gedisciplineerd zou moeten gedragen. Bovendien werden er centrale eisen gesteld, zodat er een verband ging ontstaan tussen de acties in de verschillende veenstreken. De centrale eisen waren: afschaffing van de gedwongen winkelnering, etc. Domela Nieuwenhuis, net verkozen in de Tweede kamer, bracht de eisen op politiek nationaal niveau. Hij koos voor een interpellatie in de kamer, waar de centrale eisen van de stakers ook weer naar voren kwamen. En de rode vlag werd het symbool van het socialisme, en van de eensgezindheid van de arbeiders.

Na de grote kiesrechtdemonstratie van september 1885 was het ontplooien van rode vlaggen in Nederland verboden. Het gebruik van die vlaggen wekte grote ontsteltenis. Krantenberichten uit het buitenland hielden de schrik voor het rode gevaar levendig. De veenarbeiders, die de rode vlag al heel lang gebruikten waren zich van de politieke betekenis ervan nog nauwelijks bewust. De Hoogeveense vervener Jan Rahder jr. verklaarde tegenover de enquetecie: "zij hebben alleen rode zakdoeken. Ik geloof niet, dat zij de betekenis van de rode vlag volkomen begrepen".

Er ontstond in deze tijd een strijd om de gunst van de veenarbeiders. Niet alleen vertegenwoordigers van de Sociaal-Democratische Bond trokken naar het veen, ook vertegenwoordigers van allerlei religieuze groeperingen. En zo ontstond er ook een strijd om de symbolische betekenis van de rode vlag. Vertegenwoordigers van de S.D.B. zorgden, dat er leuzen op kwamen als "recht en brood voor allen". Over de stakingen van 1888 wordt geschreven: bij een optocht van Nieuw-Amsterdam naar Erica en achtergelegen venen had een troep van ca 1500 mannen van de aldaar gevestigde evangelist -ter vervanging van hunne rode zakdoeken, van welke zij zich als vaandels bedienden-zich onder dankzegging ee nationale vlag laten aanreiken, waarop het rode doek door henzelven in het water geworpen werd, en men onder verheffing van het "Wien Neerlands Bloed" en "Oranje boven" verder het veld introk.

Van belang is hier, dat niet alleen de vlag als symbool een andere betekenis kreeg en dat er strijd ontstond om de symbolische betekenis van het rode vaandel. Er trad in de 80-er jaren van de vorige eeuw een omslag op in het denken van de arbeiders. De oude cultuur begon te verdwijnen door invloed van socialisten en evangelisten, die de venen introkken. Zij probeerden aansluiting te vinden bij de tradities, die reeds onder de veenarbeiders bestonden. Het te pas en te onpas zingen van liederen, die nu ook een andere betekenis kregen. De stakingen van 1888 gingen uit van de veenarbeiders zelf, ze werden niet door de S.D.B. geïnitieerd. Maar de S.D.B., probeerde wel invloed op de stakingen uit te oefenen, door toespraken te houden op de appels. Maar een massa-organisatie werd de S.D.B. daardoor niet. In de zin van een politieke partij of vakbond met duizenden leden. Aan de stakingen en de manifestaties van de S.D.B. werd door duizenden deelgenomen, maar het aantal leden van de S.D.B. bleef in vergelijking daarmee klein. Een afdeling met 100 leden was een grote afdeling. Er was ook geen sprake van stakingskassen.

Het hiervoor beschreven stakingsverloop heeft tot in de 20-er jaren van onze eeuw bestaan.

 

 

samenstelling tekst en lay out pagina: Piet van der Lende