vv

 

De veeteelt in Friesland na de tweede wereldoorlog tot 1975

vBij de behandeling van de landbouw- geschiedenis in de middeleeuwen en de eeuwen daarna kwam naar voren, dat boere- bedrijven zich langzaam ontwikkeld hebben van op zelf voorziening gerichte productie-eenheden, die weinig surplus voor de markt produceerden tot meer specialistische bedrijven waarbij een steeds groter deel van de producten op de markt werd afgezet. In de tweede helft van de 18e eeuw is er wat dit betreft ook geografisch gezien een steeds grotere specialisatie gekomen. In Friesland was er een steeds scherper onderscheid tussen de typische veeteelt gebieden in de Wouden en de akker- bouwbedrijven op de klei. Ook werden in de loop van de tijd nieuwe technologische uitvindingen gedaan, die de productie in de landbouw ten goede kwamen. Denk maar eens aan het vaccin tegen de veepest, dat in de tweede helft van de 18e eeuw voor het eerst werd toegepast. Na de agrarische crisis van 1880 kwamen de ontwikkelingen in een eerste stroomversnelling: er werden zuivelfabrieken gebouwd, de kunstmest werd enige tijd later geintroduceerd en de afwatering van het land werd verbeterd. Toch bleven ook sindsdien betrekkelijk veel arbeidskrachten werkzaam in de landbouw. De landbouw bleef voor het nationaal inkomen en de werkgelegenheid een van de belangrijkste bedrijfstakken, ondanks het begin van de industriele revolutie in de 19e eeuw. Men kan stellen, dat na de tweede wereldoorlog een nieuwe stroomversnelling in de ekonomische ontwikkelingen in de landbouw op gang kwam, die verregaande gevolgen had voor honderdduizenden mensen. Deze stroomversnelling kan worden omschreven met een aantal kernwoorden: specialisatie, mechanisatie, rationalisatie, bedrijfsvergroting en sterke afname van het aantal arbeidskrachten werkzaam in de landbouw. Verschillende factoren hebben bij deze ontwikkelingen een rol gespeeld.

1. De Tweede Wereldoorlog gaf nieuwe impulsen aan de technologische ontwikkeling. Oorlogsindustrien moesten nieuwe afzetmarkten zoeken en vonden die gedeeltelijk in de landbouw. Er kwamen steeds nieuwere landbouw-werktuigen en machines op de markt, en ook de productie van chemische bestrijdingsmiddelen nam toe.
2. In de loop van de tijd daalden de prijzen van landbouwproducten, zodat arbeidskrachten relatief duur werden. Er was in de loop van de vijftiger jaren een tekort aan arbeidskrachten voor de wederopbouw, zodat arbeid duur werd en de boeren wel arbeidsbesparende diepteinvesteringen moesten plegen om de inkomsten op peil te houden. Na de oorlog vervijfvoudigden de loonkosten per uur in de landbouw. (1) Daar stond naast, dat machines relatief goedkoper werden door de sterk gerationaliseerde productie in de fabrieken waar deze machines gemaakt werden.

vMechanisatie

De spectaculaire ontwikkeling na de tweede wereldoorlog wordt duidelijk als we de aantallen tractoren en paarden die in de landbouw werden gebruikt tot uitgangspunt nemen. Van 1953 tot 1968 steeg het aantal tractoren bij boeren in Friesland van ruim 1000 tot ongeveer 10.000, terwijl het aantal paarden afnam van 28.000 tot 10.000. In 1953 waren er nog 15.000 bedrijven die met paarden werkten, in 1968 waren dat er nog maar 6000. Een ander voorbeeld is de invoering van melkmachines. In 1967 werd op 10.000 van de 15.000 bedrijven met rundveel machinaal gemolken. Van de totale Friese veestapel werd toen reeds 90% machinaal gemolken. In 1955, dus slechts 12 jaar eerder, was dat nog geen 30%. (2)

De bedrijfsgrootte

Door de sterke kapitaalsintensivering waren er steeds grotere productieeenheden nodig, om in relatie tot de prijzen van landbouwproducten voldoende vermogen bijeen te garen uit de omzet voor het aanschaffen van machines.Hier doen zich na de tweede wereldoorlog spectaculaire ontwikkelingen voor in Friesland.

De rol van de overheid

Na de tweede wereldoorlog heeft de overheid een belangrijke rol gespeeld in de struktuurveranderingen die in de landbouw vplaatsvonden. Door middel van ruilverkavelingen werd een efficientere productie in grotere bedrijfseenheden bevorderd, terwijl de Rijkslandbouw- voorlichtingsdienst een stimulerende rol speelde bij de introductie van nieuwe technieken. De rol die de voorlichtingsdienst speelde riep bij de boeren wel eens morrende reacties op, omdat de dienst in een snel tempo met steeds nieuwe adviezen kwam, bijvoorbeeld over het zo goed mogelijk drogen van hooi op het land. De boeren moesten om de ontwikkelingen hij te houden steeds nieuwe investeringen plegen, en als een bepaalde techniek pas was ingevoerd, dan kwam de landbouwvoorlichting weer vertellen dat het niet goed was.

De spectaculaire ontwikkelingen in de landbouw na 1949 in Weststellingwerf

Om de spectaculaire ontwikkelingen in de landbouw verder in beeld te brengen heb ik de grafiek die bij de ontwikkelingen tot 1950 werd geplaatst uitgewerkt voor de periode 1991-2002 met behulp van cijfers die beschikbaar zijn in de databank Nedstat van het Centraal Bureau voor Statistiek.

Jaar Aantal bedrijven Oppervlakte cultuurgrond in ha Melkkoeien. Absoluut aantal Melkkoeien per 100 ha cultuurgrond Aantal varkens Aantal leg hennen Bouwland in % v.d. tot. opp. Cultuur grond % granen v.d. tot. opp. bouwland % aarddappelen v.d. tot. opp. bouwland
1939 - 17.761 18.740 105,5 8.200 38.370 8,3 74,0 21,0
1946 - 18.480 16.020 86,7 5.920 9.250 12,1 73,1 18,6
1949 1866 18.983 16.840 88,7 7.380 32.810 6,6 60,4 29,5
1991 595 16.835 56.402 335 17.757 78.950 8,3 2,1 3,5
1992 581 16.870 53.695 318 19148 131.680 9,8 2,1 3,0
1993 582 17.101 53.900 309 13678 79180 10,0 2,0 5,0
1994 582 16.761 51.931 310 15179 58130 9,0 0,45 4,5
1995 554 16.825 51.266 304 15387 15050 10,1 1,5 6,2
1996 545 16.804 50.348 300 17187 79100 11,2 0,9 8,9
1997 548 16.778 48.718 291 17143 35290 8,3 1,1 6
1998 533 16.696 47.679 291 18024 33150 11,7 2,5 8
1999 513 16.640 47.315 284 17396 179400 12,7 1,9 7,1
2000 502 16.745 46.287 276 17592 166550 13 3,1 10
2001 490 17.110 46.663 272 19236 148990 8 4,0 7
2002 475 16.922 43.335 256 14820 137050 7,2 5,1 5,1

Wat oa opvalt is dat er in 1949 bijna 1900 bedrijven waren en dat dit aantal in 2002 nog slechts een kleine 500 is. In dit kleine aantal bedrijven wordt echter een veel grotere productie geleverd. In 1949 waren er nog geen 19.000 koeien in 2002 is dit aantal meer dan 43 duizend! Inde vijftiger jaren van de twintigste eeuw gold als vuistregel: een koe per hectare grasland. In 200 is dit bijna 3. Weliswaar lijkt het aantal koeien terug te lopen in de loop van de negentiger jaren van de twintigste eeuw en dit kan de suggestie wekken, dat de opbrengst van de bedirjven terugloopt. Dit is echter niet het geval. Het teruglopen van het aantal koeien per hecatre cultuurgrond is oa een gevolg van het feit, dat op beperkte schaal weer begonnen is met de herinvoering van een groot aantal hecatres natuurlijke graslanden in het kader van het natuurbeheer. Volgens de defintie van het CBS zijn natuurlijke graslanden landerijen waar meer dan drie kwart van de oppervlakte bedekt is met gras en het beheer gedurende meerdere jaren niet gericht is op verbetering of handhaving van de landbouwkundige productie en de opbrengst niet meer bedraagt dan 5 ton droge stof per hecatre per jaar. In 1991 was er slechts 40 hectare van deze natuurlijke graslanden, in 2002 was deze hoeveelheid opgelopen tot 314 hectare. Ook het aantal leghennen en dus de productie van eieren en het aantal varkens is aanzienlijkgroter dan in de vijftiger jaren, maar de varkensmarkt in Wolvega is allang verdwenen. Het vlees wordt op een totale andere wijze verwerkt dan in die tijd.

Het percentage bouwland ten opzichte van de totale cultuurgrond is in de vijtiger en negentiger jaren van de twintigste eeuw ongeveer gelijk maar de productie van granen is in Weststellingwerf geheel ingestort. Was in de vijftiger jaren nog ongeveer 60% van de totale oppervlakte bouwgrond bedoeld voor graanbouw, in de negentiger jaren is nog slechts enkele procenten bestemd voor de productie van graan bestemd. Het verschil zit in het feit, dat de bouwgrond nu voornamelijk wordt gebruikt voor de productie van snijmais en luzenne, dus voor de productie van veevoer.

(1) Zie: Spahr van der Hoek 1970, hoofdstuk J Swierstra, de landbouw in een naoorlogse stroomversnelling, blz 45.
(2) Zie voor deze cijfers Spahr van der Hoek 1970 blz 48.

samenstelling tekst en lay out pagina: Piet van der Lende