Herinneringen van Alie aan opa Rudolf van der Lende en Slijkenburg
Opa Rudolf was een goedaardig man. Hij had een veel rustiger gemoed dan opa Oosten. Hij heeft nog een tijdje voor schoolmeester geleerd, daar waren nog boeken van toen Tante Trientsje is overleden. Ook over pedagogie en zo. Zijn drie broers pestten hem toen hij de opleiding tot schoolmeester volgde. ‘Daor hi’j et schoelemeestertien weer’. Ze deden er heel denigrerend over. Hij is er later ook mee gestopt. Toen hij timmerman in Slijkenburg was, had hij er een hekel aan, dat allerlei klanten hem aanklampten als hij onderweg was van of naar een karwei. De klanten hadden dan allerlei kleine wissewasjes, die hij dan meteen even moest afhandelen. Om dat te voorkomen zei hij tegen zijn medewerkers, als ze onderweg waren: ‘we gaon maar onder de Lendedieke langes mien jonge, dan zien ze ons niet’.
Slijkenburg
Slijkenburg was een beetje gebouwd als een stadje, met een paar smalle straatjes en dicht opeen gebouwde huizen, aan de dijk. Maar toch was het een dorp, want er woonden niet veel mensen en het was toch een kleinschalig geheel. Oom Harm van der Lende woonde aan de Lindedijk op de Blauwhof. Hij was dus boer. Hij droeg altijd hetzelfde overhemd, met losse kragen. Af en toe kreeg hij van zijn vrouw, tante Griet, een schone kraag bij zijn overhemd. Volgens Tante Trientsje was tante Griet een beetje een domme vrouw, maar ze zat er wel altijd als dikke boerin bij, de nette kleding die ze aanhad uitgebreid showend. Wanneer ze gingen eten, of uit eten gingen, was steevast de opmerking van tante Griet: ‘de soep is lekker van zoutigheid’.
In Slijkenburg woonde de broer van opa en oom Harm op een boerderij aan de Lindedijk, vlakbij Slijkenburg. Dat was oom Albert. Oom Roelof, een andere broer, woonde in Slijkenburg aan de Linde bij zijn vader en moeder. Hij handelde in vetweiders en heeft daarmee behoorlijk veel geld verdiend. (Dus koeien voor de vleesproductie) En verder woonde opa, Rudolf van der Lende, ook in Slijkenburg als timmerman. Kijk, opa verdiende met zijn timmerbedrijf niet zoveel als oom Roelof met zijn handel in vetweiders, en dat zei oom Roelof tegen opa: ku’j je wel redden, Rudolf, zeg, zeg, zeg. Oom Roelof zei aan het einde van de zin steeds zeg, zeg. En dan zei opa: jaah ik red me wel, bemoei je er maar niet mee. Ik denk dat als opa had toegegeven dat het soms moeilijk was, dan had oom Roelof hem wel geholpen. Ik heb overigens altijd gehoord dat opa van de vier broers in de omgeving het meeste aanzien had. De andere broers waren wat meer uit de hoogte, echte boeren.
In Slijkenburg woonde ook Knelis van der Lende. Hij had aan de weg naar Kuinre een herberg, annex cafe, annex winkel. Tine Sanders van der Lende vertelde mij, dat de kinderen van Knelis wel bij opa in de timmerwinkel op bezoek mochten gaan, maar niet bij de andere broers.
Va is als boer begonnen in het Zijlhuis in Slijkenburg. Er waren daar toen allemaal hokken, die voor een gedeelte ook door opa gebruikt werden voor opslag van hout. Opa sloeg de houtvoorraad ook op op in de Pirk, een weiland middenin Slijkenburg.
Tante Wiep, Moe en tante Bets hadden een vreselijke hekel aan alles wat met Slijkenburg te maken had. Ze vonden het maar een bekrompen gedoe. Tante Wiep en oom Tette hebben vlak na hun trouwen eerst in Slijkenburg gewoond. Wanneer er bezoek kwam moest tante Wiep het bezoek rondleiden in huis en dan moest ze de kastdeuren opendoen om te laten zien hoeveel ze hadden en dat alles er netjes en schoon bij stond.
Wanneer we logeerden in Slijkenburg sliepen we in de bedstee. Maar ik herinner me zelfs als klein meisje, dat er een wieg op zolder stond waarin ik sliep. Ik wou altijd graag op die zolder blijven, vanwege alle interessante rommel die op zolder stond. Ik sliep later bij tante Trientsje in de bedstee.
Wij schemerden altijd als we in Slijkenburg te logeren waren. Dat was de cultuur van dat dorp. Dat deden alle mensen. Iedereen zat dan rond de tafel, te wachten tot het volledig donker werd, en dan iets eten of drinken. Dan deden we het spel ‘ik zie, ik zie, wat jij niet ziet’. Dat deden we bij opa altijd. Met Sinterklaas kregen we een speculaaspop met een suikerhart met aangemaakte poedersuiker. Of was het glacé?? Verder hadden we bij het logeren allerlei bezigheden. Ik ging in de timmerschuur krullen vegen en die ruimde ik dan op. Rudolf deed dat overigens nooit. ‘Ik blief bij omoe’ zei hij dan.
Naast opa woonde de familie Hofmeier. Er is een gevleugelde uitspraak van omoe, die uitdrukt dat de zondagmiddagen op Slijkenburg saai waren en dat er dan werkelijk niets gebeurde. Zo zaten opa en omoe op een gegeven moment op zondagmiddag rond de tafel, en dan zei omoe: ‘et hekkien van de buren gaot ok’. Kijk, iemand deed het hekje bij het pad van de buren open, dat betekende dat de buren bezoek kregen, er gebeurde iets.
samenstelling tekst en lay out pagina: Piet van der Lende
|
|